Afbraak.

Mijn lief zaagt al zo’n drie jaar aan mijn hoofd. Soms luid en duidelijk. Soms subtiel fluisterend in een hoekje. Dat ze toch eens graag wilde zien hoe ze met een bros stond. Telkens zo’n gesprek in de verte naderde, zag ik al waanbeelden van een bijna-kale-butch met een geruit hemdje en een bungelende sigaret in de mondhoek. En dus ook een kaalgeschoren hoofd.

Maar ik moet ook eerlijk zijn. Mijn lief rookt niet en ze heeft eigenlijk ook geen geruite hemdjes. Niet dat het dat was wat mij over de streep trok. Toegegeven: niets heeft mij over de streep getrokken. Niet haar pruillip toen ze praktisch met tondeuse voor mijn neus stond en ook niet haar eeuwige ‘zou mij dat niet staan? Ik denk dat ik een mooie schedel heb!’. Zelfs niet haar ‘mijn haar is ongezond, het zou eraf moeten’ of ‘ik heb nu geen geld met die renovatie om mijn haar weer grijs te laten kleuren, de tondeuse moet er echt in. Hebt ge mijn uitgroei al gezien!’

Mijn standpunt bleef door de voorbije maanden en weken hetzelfde: ik zou er geen fan van zijn, en ik zou er niet verantwoordelijk voor zijn. Maar na een tijdje nam ik er onbewust vrede mee. 

En zo stonden plots twee vrienden van ons op de stoep. Met een tondeuse in hun linkerkant en een zelfgebakken (troost)pecantaart in hun rechterkant. Ik nam geen uitgebreid afscheid van haar pluizig, afgeschoten haar-zonder-kleur. In plaats daarvan keek ik hoe onze vriendjes probeerden haar weerbarstig haar vol stof te knippen met een botte schaar en een oude tondeuse.

Toen het weg was, wreef ze over haar schedel. Met ongelovige ogen en licht bijtend op haar onderlip. ‘Ferm gemakkelijk tijdens die renovaties!’ was het unanieme resultaat.

’s Avonds, in bed, na heel veel keren in de spiegel kijken, zuchtte ze. ‘Foutje’, zei ze.

‘Het groeit terug’, zei ik. En we keken allebei naar de muts die op het nachtkastje lag.

 

BewarenBewaren

BewarenBewaren