Hondenschool

Ik herinner me een lang vervlogen scène ergens op een veld. Mijn papa en ik zaten in onze toenmalige auto. Hij stond stil. Mijn papa zat vooraan aan het stuur. Ik zat, als klein irritant individu, achterin. We tuurden naar het veld. Zo’n tien baasjes met hun puppy deden hun best om de aandacht van dat kleine wezen naar hen toe te trekken. Ergens naast een veel te dikke rottweiler stond mijn mama met onze nieuwste aanwinst: een pikzwarte New Foundlanderpup met een hevig karakter en een voorliefde voor trekken aan de lijn en mensen al springend begroeten.

Een uur duurde de les. Het regende met bakken uit de hemel. Wij zaten warm in de auto en af en toe gniffelde mijn papa eens wanneer onze New Foundlander besloot dat de hele wereld interessanter was dan mijn moeder. Soms draaide mijn papa het raampje even naar beneden om zich verder te vermaken wanneer hij hoorde hoe hard mijn moeder niet in haar element was (hoge piepstemmetjes zijn niet aan haar besteed en dat bleek nu net hetgeen te zijn wat voor de trainer van levensbelang was). Om elf uur ’s ochtends werd de pup weer naast mij in de auto gedumpt. Drijfnat. Mijn al even drijfnatte moeder kroop vooraan op de passagierstoel. “Vergeet het”, zei ze. “Dit doe ik nooit meer.” We scheerden weg. Ik denk dat de donderwolk met regen gewoon de hele weg onze auto volgde naar huis. En daar nog lekker lang de ganse dag bleef hangen.

 

Flashforward januari 2019. Daar zit ik dan. Ergens met een golden-retriever puppy tussen mijn benen op de stoeltjes in de pre-puppy-klas in Hasselt. Het is binnen en het is er lekker warm. We zijn fan. Mijn jaszakken zijn gevuld met overheerlijke (ahum) snoepjes en mijn zelfzekerheid viert hoog tij: ik oefen al sinds dag één op enkele commando’s en ben blij dat we tenminste al iets kunnen tonen aan onze trainster. Haar naam is Nancy en in onze ogen is ze een heldin. Op haar schouder zit haar eigen dalmatiër. Zo ééntje uit de film. Tarzan, noemt ie. “Omdat ie graag klimt en luid jammert. Ik heb er een kattenkrabpaal voor gekocht zodat ie daar zijn klimkunsten op kan botvieren”, zegt ze terwijl hij daar zo’n beetje hangt te hangen.

Nancy was een geschenk uit de hemel. Janice en ik reden met veel plezier naar Nancy en haar warme containerklas. Jos leerde socialiseren met andere puppy’s en nadien gingen we over tot commando’s. We dachten zelfs even dat die slimme superhond van ons gewoon doorheen alle klassen ging walsen alsof het niets was. Flashforward drie weken later: Jos moest een klas verder. Janice schudde ongelovig haar hoofd terwijl ik dacht aan de bevroren voeten die we buiten gingen oplopen. “Sorry”, zei Nancy. En we geloofden zelfs oprecht dat ze het erg vond.

Een week later kwam er een sneeuwval, gevolgd door regen. We reden weemoedig het veld op en wandelden langzaam met Jos naar het terrein. We passeerden de containerklas. Twijfelden toen even of we niet zouden smeken bij Nancy of ze niet mee naar buiten wilde om ons verder te trainen, maar besloten dat we geen weners waren en dit ook prima zou lukken zonder onze puppygoeroe. Het was zes uur ’s avonds. Jos en ik hadden allebei honger. Het voordeel aan haar honger was dat ze snoepjes zou krijgen als ze wat goeds deed. Dat geluk had ik niet echt, maar bon. Bij nader inzicht bleek dat Jos dat geluk ook niet echt had, gezien de eerste les buiten effectief een totale ramp was. Na ongeveer tien minuten besefte ik steevast dat hoofdstuk ‘Nancy‘ afgesloten was. In plaats daarvan keek ik naar een nieuwe trainster met een stille stem die probeerde uit te leggen hoe we ‘staan‘ moesten aanleren. Ik had kunnen proberen liplezen, maar helaas was het donker. Alsin; pitchblack. Ik zag de silhouette praten en handgebaren maken, maar wat ze zei bleef me een raadsel. Met dicht geknepen ogen probeerde ik te ontcijferen wat ze net had gezegd en uiteindelijk keek ik dan maar als een lomp schaap naar de rest van de baasjes om te weten te komen hoe de vork in de steel zat. Ongetwijfeld is ze ook een klassebak in hondentraining, maar de autist in mezelf was verkocht aan onze eerste puppygoeroe. (Behoudheidsgezind, noemen ze dat. Niets mis mee.)

De poedel links van ons was een interessant gegeven voor Jos. Wanneer hij haar geen aandacht schonk, waren de uitmuntende boxer en zijn perfectionistisch baasje rechts van ons plots haar beste vriend. Wanneer Jos uithaalde naar de platte snuit van de boxer en de boxer daar niet op reageerde, zat ik met open mond en een onhandelbare golden retriever van 12 kilo te vechten aan de lijn terwijl mevrouw boxerbaasje haar kleuter snoepjes bij de vleet gaf met de woorden; “maar jij bent flink, zo flink dat jij bent, flink zo, goed zo” en me straal negeerde terwijl ik bijna over de grond in de modder achter Jos aan hing. Ik weet niet goed wie ik exact vervloekte in mijn hoofd, maar ik denk dat ik op dat moment wel nieuwe scheldwoorden heb uitgevonden.

Alles was interessanter die eerste les. De blaadjes op de grond. De andere honden. Het eeuwige trekken waardoor mijn armen volgens mij echt de volle twee centimeter langer zijn nu. De druppels die uit de lucht vielen. De steentjes onder haar poten. En op een gegeven moment besloot ze het hele terrein om te ploegen en dikke klonters aarde met gras uit de grond te trekken en op te eten. En dat terwijl ik dacht dat honden carnivoren waren. I kid you not: als er iemand nog een tuinwerker nodig heeft: Jos is your girl. Plots had worm last van geheugenverlies (‘af’ of ‘wacht’, wat is dat?) en alles wat ik in pure ontreddering deed was klaarblijkelijk fout.

Toen we een ‘zit voor(echt, ik moet eens een woordenboekje gaan aanleggen met alle commando’s) moesten doen kwam er een rock bottom. Hoé moet ik een trekkende pup aan de lijn in bedwang houden en dan nog met twee handen één snoepje geven én dan nog zorgen dat die pup in het midden voor me zit én dan nog naar achteren wandelen als ze twee centimeter te veel naar links zit zodat ze met haar poten in de lijn verstrikt raakt en dus de lijn interessanter aan het worden is dan mijn snoepje? (Als je dit moeilijk zou vinden om te volgen: ik ook. Trust me.) Kortom: ik had handen te kort en alles zat in de weg: mijn sjaal, mijn snotneus, mijn jas, mijn tien renovatiekilo’s extra ìn die jas, mijn haar, de lijn en vooral Jos. Echt. Vooral Jos zat in de weg. Toen mijn brein vijf minuten later bevroor en ik het verschil niet meer wist tussen ‘links’ en ‘rechts’ waardoor Jos in de war was, was ik er wel klaar mee denk ik.

Op een gegeven moment verzon ik dus maar een mantra terwijl Jos het zoveelste eikeltje in alle euforie op de grond had gevonden: ‘warme douche. warme douche.

Even later kroop ik in de auto. Jos naast mij. Haar kop op mijn schoot. Mijn haren nat van de regen. Mijn hoofd denkend aan de containerklas met Nancy waar Jos flink luisterde en het voorbeeld zelve was. Ik wilde bijna zeggen; “dit nooit meer” en achtervolgd worden door een regenwolk op weg naar huis. Ik deed het niet. We reden naar huis. Ik at. En toen douchte ik. Heet. Tot mijn voeten pijn deden.