’s Nachts hadden we de voordeur achter ons dicht getrokken. De autosleutels maakten lawaai in haar handen en de geur van zwoele zomernacht drong mijn neus binnen. We lieten de weilanden achter ons en reden om 4 uur ’s nachts richting de luchthaven van Schiphol voor onze vlucht. Terwijl de zon opkwam, dacht ik aan onze aardbeien.
We gingen ze missen, de eerste verkleuringen van wit naar rood. Ik had ernaar uitgekeken om ze te plukken, maar was glad vergeten dat de oogst zou samenvallen met onze reis naar de VS. De vreugde was groot toen we terugkwamen en meteen stopten aan het huis. Rode aardbeien. Lonkend, schreeuwend, smekend om geplukt te worden. We mochten stiekem onze beide handjes kussen dat de vorige bewoners zo’n groene vingers hadden en eigenlijk al het werk voor ons al hadden gedaan. Onze 21a barst van rijen vol sappige aardbeien, 35 kerselaren, een eeuwenoude walnotenboom, veel te veel frambozenstruiken, braambessen en perziken.
We hebben in recordtempo geplukt. Gesmuld. Gelachen. Vliegen weg geslagen. Gevochten voor de mooiste kers in de boom. Nog meer geplukt. Confituur gemaakt. Cadeau gegeven. Meer confituur gemaakt. En tijdens dat alles, ook nog eens beseft dat we best wel geluk hebben. Hoewel elke kersenboom zo’n 30 kilo kersen geeft en we goed beseffen dat het onbegonnen werk is om die allemaal alleen te verwerken, blijven we een gat in de lucht springen. Volgend jaar, wanneer we meer tijd hebben, gaan we voor kersenijs. Kersenclaufoutis. Kersenmuffins. Kersensmoothies. Kersencrumble. Kersencake. Kersenbrood? Kersensaus? Serieus. Kersen-something dus.
Onlangs kregen we ook eens écht bezoek. Geen papa’s, mama-met-bezem-in-hand, sanitairmannen of pleisterwerk-kerels. Maar échte vrienden die ons huis in al zijn stof-glorie eens kwamen bezichtigen. Het was een doordeweekse avond en de zomerzon kleurde alles oranje en nadien roze. Het was de eerste keer dat we mentaal konden proeven van wat ons huis zou kunnen zijn als het als thuis zou aanvoelen. Het ging vanzelf. Ons een weg banen doorheen onze tuin die inmiddels een Vlaamse jungle was en ons neerploffen op de banken die we al hadden verhuisd. Eten. Bijpraten. Vloeken. Lachen. En het was mooi. Het was de mooiste verademing die we hadden kunnen hebben. En toen alles donker werd en we elkaar niet meer konden zien, vertrokken ze. En terwijl wij met open ramen naar huis reden en genoten van de nachtelijke hitte, wisten we stilzwijgend zeker dat het goed kwam met dat huis van ons.
We zijn blij dat we kunnen plukken. Zelfs dat we’t dus kunnen delen met enthousiaste vriendjes die gewapend met emmer en zak mee aan seizoensarbeid komen doen bij die zonsondergang (naar’t schijnt plukt dat dus beter). Terwijl we op een dag alleen plukten, maakten we ook kennis met de nieuwe buren die inmiddels waren ingehuisd naast ons. Zwart-witte vriendjes die elke dag hun black-and-white-party heel erg serieus nemen. Ze worden op twee vaste tijdstippen op de dag gemolken in de wei en to be honest is dat zonder twijfel een feest om te zien. Toen we op een middag voorbij wandelden, zagen we een meneer naast meneer boer staan. Met een lange stok en een plastieken-handschoen-van-hier-tot-in-Tokio. Terwijl Janice probeerde een dealtje te slaan met de boer (het kind is op zoek naar verse melk voor ons huisbereid ijs en melk van de buren leek haar dus vrij ideaal), keek ik naar de gebeurtenis die zich ontvouwde tussen de man en de koe.
“Bevruchting”, zei hij. “Ah?” zeiden wij. Of we mochten blijven kijken, vroegen we. En zo kwam het dat we een hoop uitleg en een bijbehorende workshop ‘koe-bevruchten’ kregen en zagen hoe die lange arm met plastieken handschoen effectief hélemaal verdween in ons Marie. We kijken uit naar negen maanden later. Naar mini-Maries naast onze deur.
In tussentijd rapen wij binnenkort onze walnoten wel vol spanning.
(_Walnotenspread. Walnotencrumble. Walnotengranola. Walnotencake. Walnotenmuffins. Walnotenijs. Walnoten-something.)